Op Mastodon heb ik sinds een tijdje een paar Vlamingen onder de volgers. Op zich niets bijzonders, maar wel een reden om eens een paar anekdotes op te schrijven.
In de jaren 2002 tot 2010 werkte ik regelmatig in België, tot 2004 om ons Belgisch zusterbedrijf met de techniek te assisteren, vanaf 2004, na het faillissement van dat zusterbedrijf, op eigen houtje, totdat de crisis in 2009 uitbrak. In Nederland was deze heftig, in België was het een bloedbad, niet in de eerste plaats door het ontbreken van een federale regering. Dit laatste heeft ertoe geleid dat ik nu ook Afrikaans kan spreken, maar dat is iets voor een ander verhaal.
Een van de grote verschillen in de culturen zijn de beleefdheidsvormen. Als een Vlaming een vraag wil stellen, zal hij eerst beginnen met “Mag ik u iets vragen, misschien?” Een Nederlander slaat dat ritueel over en stelt meteen de vraag. In Nederland is dat gewoon beleefd, maar in België is dit ronduit onbeschoft.
Dat verschil maakt ook dat Nederlanders soms niet doorhebben dat hun Belgische gesprekspartner op ontploffen staat, een Belg blijft “hoffelijk”, een woord dat we in Nederland niet eens gebruiken.
In ’s Gravenwezel was ik een keer bij een winkelier die een Nederlandse klant in de winkel had staan. Deze plaats ligt vlak bij Schoten, dat een hoog aantal Nederlandse inwoners kent. De klant had een videoband geleend en was een dag te laat met inleveren. Hij moest daarom een boete van drie euro betalen. Echter, meneer deed daar nogal moeilijk over en bleef zeuren. De klant kon mij zien, ik stond immers ook achter de balie. Op een bepaald moment merkte ik de irritatie bij de winkelier op, een teken voor mij om eens in te grijpen. Ik:”Je bent gewoon drie euro schuldig. Leg die drie euro gewoon neer, en ga weg.” De klant, een beetje geschrokken, legde het geld neer, en verliet de winkel. “Dat gaat mij een klant kosten”, zei de winkelier. “Welnee, die komt gewoon terug, en misschien biedt hij zelfs excuses aan.” Een week later was ik weer bij deze winkel, de klant was inderdaad weer langs geweest, en had zijn excuses aangeboden.
Spraakverwarringen zijn er natuurlijk ook. Als Nederlander moet je voorzichtig zijn met de reden te geven waarom je naar het toilet wil, het kan bij onze Vlaamse medemens de wenkbrauwen doen fronsen. Maar er zijn er nog meer. Ik kreeg een telefoontje uit Arendonk. De klant klaagde dat een kastje niet paste. Vreemd, om vergissingen te voorkomen, leverde ik zelf aan de kleinere klanten, en ik had gecontroleerd of de juiste kast bij de juiste televisie zat. Of ik, als ik toch kwam, meteen nog een televisie kon meenemen. Bij de klant aangekomen, keek ik naar het kastje. Het was inderdaad het juiste type. Toen zei de klant:” Een kastje zonder televisie, dat past toch niet?”
Dit is de reden dat ik, nog steeds, mijn taalgebruik aanpas zodra ik met een Vlaming te maken heb.
En dan het Frans. Een Waal verwacht dat iedereen die Nederlands spreekt, ook Frans kan spreken.
Op de E17, vlakbij Sint-Niklaas, raakte ik betrokken bij een aanrijding. Een Fransman was zo idioot bezig dat hij van de linker rijstrook dwars over de weg schoot om achterin mijn wagen te duiken. De man bleek alleen Frans te spreken, dus belde ik “den 100”. “Zou u iemand kunnen sturen die Frans spreekt?” “Meneer, alle agenten in België spreken Frans.” De politie arriveerde. “Waarom heeft u gebeld?” “Wel, ik spreek geen Frans en er werd mij verzekerd dat alle agenten in België Frans kunnen spreken.” “Tien, in Oost-Vlaanderen zeker?”
Een paar jaar daarvoor had ik al een keer een aanvaring met een Franstalige Belg. Ik werkte in Puurs, Liezele om precies te zijn, en de zaakvoerder ging samen met de eigenaar van het bedrijf naar het nieuwe onderkomen in Bornem. Ach, 60 procent van de Belgen is Nederlandstalig, ik was in Vlaanderen, dus wat kon mij gebeuren. Even later kwam de vaste chauffeur aanrijden. “Er is een ton met bruine zeep in mijn camion omgevallen. Mag ik de brandslang gebruiken om de boel op de kuisen?” “Natuurlijk Frans, altijd.” Even later komt een andere vrachtwagen aanrijden uit Zaventem. “Gelukkig”, dacht ik, “een Vlaming.” Mijn opluchting bleek van korte duur. De man begon in het Frans een heel verhaal af te steken. Uit zijn verhaal kon ik een paar steekwoorden halen waardoor ik begreep dat hij een pallet wilde lossen. “Excuseert, ik ken geen Frans”, verontschuldigde ik mij, waarna een zeer luid “Wablieft” uit de andere vrachtwagen klonk. Terwijl ik stond te hinniken van het lachen, ontplofte onze Franstalige vriend en brieste mij toe dat, als ik in België was, het wel handig zou zijn als ik vloeiend Frans zou kunnen spreken. Dat moet je dus niet met een Nederlander doen, dus ik antwoordde, “Meneer, als u zich in Vlaanderen begeeft, en met name in de provincie Antwerpen, is het handig als u Nederlands kunt verstaan.” De man vertrok van kleur, de pallet werd gelost, en hij scheurde weg. Frans, de andere chauffeur, die inmiddels klaar was met zijn schoonmaakactie, kwam, nog proestend van het lachen op mij aflopen, stak zijn hand uit en zei” welkom bij de taalstrijd.”